Het is half drie in de nacht als ik Joy, de hond, hoor blaffen. Voor ons huis ligt ‘red ash’ (rode gravel), waardoor je goed hoort wanneer er iemand voor het huis langsloopt. Ik hoorde het red ash knerpen, keek uit ons raam aan de voorkant van het huis en zag een rare lange schaduw. Meestal blaft Joy om andere honden en dan check ik even en zie ik wat schaduwen van honden. Pas gingen de honden uit de wijk wel erg tekeer, en warempel: er liepen twee hyena’s voor ons huis, af en toe komen ze achter van het platteland naar de stad opzoek naar een lekker geurend karkas. Deze keer zag ik dus een rare lange schaduw dus ik liep naar de zijkant van het huis en opende het kleine raam. Daar stond hij, een man van rond de dertig, armoedige kleren aan en een verfromelde juten zak naast hem. Hij stond een draad op te rollen. Van allerlei gedachten schoten door m’n hoofd: iemand van het platteland die de weg kwijt was, dronken misschien, dakloze. Hij keek rond en ik dacht dat hij me zag. De buurman op bellen (de man stond voor het huis van de buurman) had dan geen zin meer, dacht ik. Ik riep in het Amhaars: “Hé, wat doe je daar?” De man schrok op, graaide naar z’n jutenzak en zette het op een rennen. Ik riep nog een paar keer, want ik realiseerde me plotseling dat deze man elektriciteits draden aan het stelen was! Ik hoopte dat buurtmensen me zouden horen naroepen en er achteraan zouden gaan, ik was zelf boven en er achterna rennen had geen zin. De buurman hoorde het geroep en verscheen slaperig op zijn balkon. Ik vertelde het verhaal en hij belde de wijkwacht die even later in een auto rondreed. De buurman zei met enige humor: “Nou, wij hebben allebei nog stroom, dus onze zal hij niet hebben gestolen”. Pim was inmiddels ook wakker geworden en keek rond met de zaklamp, en ja hoor, aan de paal die tegen ons huis waar verschillende elektriciteitsdraden aan zijn vastgebonden, is de onderste aan beide kanten afgeknipt. Aan de overkant van de straat zien we een heel stuk draad loshangen. De dief was dus nog niet klaar, en doordat hij was betrapt heeft hij niet alles mee kunnen nemen. Heel lekker sliepen we niet meer daarna, de adrenaline stroomt door me heen. Met verbazing bedenk ik hoe je in je adrenaline schok kan reageren en geeneens helder kunt nadenken, ik baal er stiekem van dat de man ervan door is gerend, met een slimmere aanpak hadden ze hem misschien kunnen pakken. Aan de andere kant kreeg ik er rust in en mijn gebed vormde zich als vanzelf: of dat mijn roep: “hé, wat doe je daar?” hem mag wakker schudden en tot bekering mag leiden. Hebben wij niet allemaal als zondige mensen zo’n ‘wake-up-call’ nodig?